czasowniki nieregularne

 0    73 speciālā zīme    magdalenazebrowska3
lejupielādēt mp3 Drukāt spēlēt pārbaudiet sevi
 
jautājums atbilde
piec
sākt mācīties
bakken
bakte/ bakten/ hebben gebakken
zaczynać
sākt mācīties
beginnen
imperfectum i Perfectum
begon/ begonnen/ (zijn) begonnen
myśleć
sākt mācīties
denken
dacht/dachten/hebben gedacht
jeść
sākt mācīties
eten
at/aten/ hebben gegeten
przynosić
sākt mācīties
brengen
bracht/brachten / hebben gebracht
jechać
sākt mācīties
rijden
reed/reden/ben-hebben gereden
mieć
sākt mācīties
hebben
had/hadden//heben gehad
dawać
sākt mācīties
geven
gaf/gaven/ hebben gegeven
latać
sākt mācīties
vliegen
Vloog/vlogen/ben-heb gevlogen
pisać
sākt mācīties
schrijven
schreef/schreven/heb geschreven
być
sākt mācīties
zijn
was/waren/ben geweest
iść
sākt mācīties
gaan
isc
sākt mācīties
Gaan
ging/gingen/ben gegaan
brać
sākt mācīties
nemen
nam/namen/ heb genomen
robić
sākt mācīties
doen
deed/deden/heb gedaan
wiedzieć
sākt mācīties
weten
wist/wisten/heb geweten
widzieć
sākt mācīties
zien
zag/zagen/heb gezien
czytać
sākt mācīties
lezen
las/lazen/heb gelezen
mówić
sākt mācīties
spreken
sprak/spraken/heb gesproken
pływać
sākt mācīties
zwemmen
zwom/zwommen/heb-ben gezwommen
śpiewać
sākt mācīties
zingen
zong/zongen/heb gezongen
rozumieć
sākt mācīties
begrijpen
begreep/begrepen/heb begrepen
urodzić
sākt mācīties
bevallen
beviel/bevielen/ben bevallen
kupować
sākt mācīties
kopen
kocht/kochten/heb gekocht
spać
sākt mācīties
slapen
spać
sākt mācīties
slapen
sliep/sliepen/heb geslapen
pić
sākt mācīties
drinken
dronk/dronken/heb gedronken
odwiedzać
sākt mācīties
bezoeken
bezocht/bezochten/heb bezocht
dmuchać
sākt mācīties
blazen
blies/bliezen/heb geblazen
łamać
sākt mācīties
breken
brak/braken/heb gebroken
przynieść, zaprowadzić
sākt mācīties
brengen
bracht/brachten/heb gebracht
pływak
sākt mācīties
drijven
dreef/dreven/heb-ben gedreven
zmuszać
sākt mācīties
dwingen
dwong/dwongen/ heb gedwongen
doświadczyć
sākt mācīties
ervaren
ervoer/ervoeren/heb ervaren
wyzdrowieć
sākt mācīties
genezen
genas/genazen/ben-heb genezen
ciesz się
sākt mācīties
genieten
genoot/genoten/ heb genoten
wlewać
sākt mācīties
gieten
goot/goten/heb gegoten
zawiesić
sākt mācīties
hangen
hing/hingen/ heb gehangen
trzymać
sākt mācīties
houden
hield/hielden/ heb gehouden
wybierać
sākt mācīties
kiezen
koos/kozen/ heb gekozen
oglądać
sākt mācīties
kijken
keek/keken/ heb gekeken
wspinać się
sākt mācīties
klimmen
klom/klommen/heb-ben geklommen
dźwięk
sākt mācīties
klinken
klonk/klonken/heb geklonken
pochodzić
sākt mācīties
komen
kwam/kwamen/ben gekomen
dostać
sākt mācīties
krijgen
kreeg/kregen/ heb gekregen
móc
sākt mācīties
kunnen
kon/konden/heb gekund
śmiać się
sākt mācīties
lachen
lachte/lachten/heb gelachen
pozwalać
sākt mācīties
laten
liet/lieten/heb gelaten
kłamać, kłamiemy, kłamiecie, kłamią
sākt mācīties
liegen
loog/logen/heb gelogen
leżeć
sākt mācīties
liggen
lag/lagen/heb gelegen
iść, chodzić, spacerować
sākt mācīties
lopen
liep/liepen/heb-ben gelopen
musieć
sākt mācīties
moeten
moest/moesten/heb gemoeten
móc, mieć pozwolenie
sākt mācīties
mogen
mocht/mochten/heb gemogen
jeść śniadanie
sākt mācīties
ontbijten
ontbeet/ontbeten/heb ontbeten
odejść, umrzeć
sākt mācīties
overlijden
overleed/overleden/ben overleden
wąchać
sākt mācīties
ruiken
rook/roken/heb geroken
zamykać
sākt mācīties
sluiten
sloot/sloten/heb gesloten
stać
sākt mācīties
staan
stond/stonden/heb gestaan
kraść
sākt mācīties
stelen
stal/stalen/heb gesloten
zabraniać
sākt mācīties
verbieden
verbood/verboden/heb verboden
zapomnieć
sākt mācīties
vergeten
vergat/vergaten/ben-heb vergeten
odjeżdżać
sākt mācīties
vertrekken
vertrok/vertrokken/ben vertrokken
znaleźć
sākt mācīties
vinden
vond/vonden/heb gevonden
pytać
sākt mācīties
vragen
vroeg/vroegen/heb gevraagd
myć
sākt mācīties
wassen
waste/wasten/ben-heb gewassen
chcieć
sākt mācīties
willen
wilde/wilden/ heb gewild
wygrywać
sākt mācīties
winnen
won/wonnen/ heb gewonnen
być, stać się
sākt mācīties
worden
werd/werden/ben geworden
powiedzieć
sākt mācīties
zeggen
zei/zeiden/heb gezegd
wysłać
sākt mācīties
zenden
zond/ zonden/ heb gezonden
siedzieć
sākt mācīties
zitten
zat/zaten/heb gezeten
szukać
sākt mācīties
zoeken
zocht/zochten/heb gezocht
pomagać
sākt mācīties
helpen
hielp/hielpen/heb geholpen

Lai ievietotu komentāru, jums jāpiesakās.