vārdnīca poļu - holandiešu

język polski - Nederlands, Vlaams

udawać holandiešu valodā:

1. doen alsof



2. pretenderen



3. alsof


Jody ziet eruit alsof ze een spook had gezien.
Hij is alsof bizar.
Ze houdt van de jongen alsof het haar eigen kind was.
Laten we doen alsof we vreemdelingen zijn.
Ik herinner het mij alsof het gisteren was.
Als niemand weet dat iets bestaat, dan is het ongeveer net zo, alsof het niet zou bestaan.
Vannacht ben ik opgewekt, alsof ik gewichtloos in de hemel vlieg.
Kijken alsof men z'n laatste oortje versnoept heeft.
Het lijkt alsof het sneeuwt, hé?
Honden kunnen niet praten, maar het leek alsof de ogen van het hondje zeiden: "Nee, ik heb geen thuis."
Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was begon het ook nog eens te regenen.
Het heeft geen zin te doen alsof om mij te laten geloven dat ik dingen geloof die jij niet gelooft!
Hij kan geen woord Frans, maar hij kan wel Engels praten alsof het zijn moedertaal is.
Hij opende zijn mond, alsof hij zou spreken, maar zei niets.
Het is alsof hij een tweedehandswinkel in gevoelens heeft.