13/4 Wanneer kunt u langskomen?

 0    25 speciālā zīme    przemyslawc8
lejupielādēt mp3 Drukāt spēlēt pārbaudiet sevi
 
jautājums atbilde
zależny
On jest zależny od swoich rodziców.
sākt mācīties
afhankelijk
Hij is afhankelijk van zijn ouders.
zamrożony
Woda jest zamrożona.
sākt mācīties
bevroren
Het water is bevroren.
palić się
Świeczki palą się wieczorem.
sākt mācīties
branden
De kaarsen branden in de avond.
zakręcić
Możesz obracać przyciskiem.
sākt mācīties
draaien
Je kunt aan de knop draaien.
nacisnąć
Naciśnij przycisk, żeby zacząć.
sākt mācīties
drukken
Druk op de knop om te beginnen.
tłok
Na ulicy był duży tłok.
sākt mācīties
de drukte
Er was veel drukte op straat.
gdzieś
Zgubiłem moje klucze gdzieś.
sākt mācīties
ergens
Ik heb mijn sleutels ergens verloren.
wczoraj
Mieliśmy wczoraj imprezę.
sākt mācīties
gisteren
We hebben gisteren een feest gehad.
przycisk
Naciśnij przycisk, żeby rozpocząć.
sākt mācīties
de knop
Druk op de knop om te starten.
kwadrans
Wrócimy za kwadrans.
sākt mācīties
het kwartier
We zijn over een kwartier terug.
cieknąć
Kran cieknie.
sākt mācīties
lekken
De kraan lekt water.
udawać się
To pewnie się uda.
sākt mācīties
lukken
Het zal wel lukken.
mikrofalówka
Podgrzej jedzenie w mikrofalówce.
sākt mācīties
de magnetron
Verwarm het eten in de magnetron.
monter
Monter naprawia samochód.
sākt mācīties
de monteur
De monteur repareert de auto.
mokry
Moje buty są całkowicie mokre.
sākt mācīties
nat
Mijn schoenen zijn helemaal nat.
poszukać
Poszukam tego dla ciebie.
sākt mācīties
opzoeken
Ik zal het voor je opzoeken.
piekarnik
Piecz ciasto w piekarniku.
sākt mācīties
de oven
Bak de taart in de oven.
program
Co jest zaplanowane na wieczór?
sākt mācīties
het programma
Wat staat er vanavond op het programma?
ekran
Ekran mojego telefonu jest zepsuty.
sākt mācīties
het scherm
Het scherm van mijn telefoon is gebroken.
zepsuty
Mój komputer jest zepsuty.
sākt mācīties
stuk
Mijn computer is stuk.
za każdym razem
On za każdym razem to robi.
sākt mācīties
telkens
Hij doet het telkens weer.
okres, czas
Czas zależy nieco od ruchu.
sākt mācīties
het tijdstip
Het tijdstip is een beetje afhankelijk van de drukte.
typ
Jakiego typu samochód prowadzisz?
sākt mācīties
het type
Wat voor type auto rij je?
prać
Musisz prać swoje ubrania.
sākt mācīties
wassen
Je moet je kleren wassen.
poddasze
Przechowaliśmy rzeczy na poddaszu.
sākt mācīties
de zolder
We hebben spullen op de zolder opgeslagen.

Lai ievietotu komentāru, jums jāpiesakās.