czasowniki nieregularne 11

 0    23 speciālā zīme    Mariusz321
lejupielādēt mp3 Drukāt spēlēt pārbaudiet sevi
 
jautājums atbilde
spędzić
sākt mācīties
doorbrengen, bracht/ drachten door, heeft doorgebracht
wtargnąć
sākt mācīties
doordringen, drong / drongen door, ben doorgedrongen
przechodzić
sākt mācīties
doorlopen, liep/ liepen door, ben doorgelopen
przeciskać
sākt mācīties
dringen, drong/ drongen, ben gedrongen
zmusić
sākt mācīties
dwingen, dwong/ dwongen, heeft gedwongen
doświadczyć
sākt mācīties
ervaren, ervoer/ ervoeren, heeft ervaren
dotyczyć
sākt mācīties
gelden, gold/ golden, heeft gegolden
jaśnieć
sākt mācīties
glimmen, glom/ glommen, geglommen
chwytać
sākt mācīties
grijpen, greep/ grepen, heeft gegrepen
ślizgać
sākt mācīties
glijden, gleed/ gleden, heeft/ben gegleden
powstrzymać
sākt mācīties
inhouden, hield/ heilden in, ben ingehouden
przejrzeć
sākt mācīties
inzien, zag/ zagen in, heeft ingezien
wspinać się
sākt mācīties
klimmen, klonk/ klonken, heeft geklonken
cierpieć
sākt mācīties
lijden, leed/ ledem, heeft geleden
wziąść udział
sākt mācīties
meedoen, deed/ deden mee, heeft meegedaan
ujść
sākt mācīties
meevallen, viel/ vielen mee, ben meegevallen
odwracać
sākt mācīties
omdraaien, draaide/ draaiden om, heeft omgedraaid
obchodzić
sākt mācīties
omgaan, ging/ gingen om, ben omgegaan
zawrócić
sākt mācīties
omkeren, keerde/ keerden om, heeft omgekerd
zbadać
sākt mācīties
onderzoeken, onderzocht/ onderzochten, heeft onderzocht
zapamiętać
sākt mācīties
onthouden, onthield/ onthielde, heeft onthouden
powstawać
sākt mācīties
ontstaan, ontstond/ ontstonden, ben ontstaan
doprowadzić
sākt mācīties
opbrengen, bracht/ brachten op, heeft opgebracht

Lai ievietotu komentāru, jums jāpiesakās.