de frequentste onregelmatige werkwoorden

 0    14 speciālā zīme    esthernov
lejupielādēt mp3 Drukāt spēlēt pārbaudiet sevi
 
jautājums atbilde
bakken
bakken, bakte, gebakken. Grootmoeder bakte heerlijke wafels voor ons. De bakker heeft weer lekker vers brood gebakken.
sākt mācīties
baking
beginnen
beginnen, begon, begonnen. Een uur geleden begon het weer plots te veranderen. Is het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval al begonnen?
sākt mācīties
start
begrijpen
begrijpen, begreep, begrepen. Ik begreep geen jota van wat hij vertelde. Je ziet dat hij daar geen snars van begrepen heeft.
sākt mācīties
understand
besluiten
besluiten, besloot, besloten. Waarom besloot je grootvader naar Irak te vertrekken? We hebben besloten meer informatie te vragen over de reis.
sākt mācīties
decide
bezoeken
bezoeken, bezocht, bezocht. Vorige week bezocht ik een tentoonstellung over China. In Roma hebben we alle bezienswaardigheden bezocht.
sākt mācīties
visit
bidden
bidden, bad, gebeden. Hij bad elke avond op z’n knieën voordat hij naar bed ging. Ze hebben veel gebeden voor haar genezing.
sākt mācīties
pray
bieden
bieden, bood, geboden. Niemand bood genoeg voor het beroemde schilderij. Wie heeft u deze betrekking aangebeden?
sākt mācīties
offer
bijten
bijten, beet, gebeten. De hond beet het kind in het been. De pitbull heeft het kind dood gebeten.
sākt mācīties
bite
binden
binden, bond, gebonden. Vader bond de hond aan de ketting vast. Je bent door je belofte gebonden.
sākt mācīties
tie
blazen
blazen, blies, geblazen. Er blies een ijskoude noordenwind over het land. Met dynamiet hebben de soldaten de brug geblazen.
sākt mācīties
blow
blijken
blijken, bleek, gebleken. Achteraf bleek dat de jongeman onschuldig was. Uit het onderzoek is gebleken dat hij smeergeld gekregen had.
sākt mācīties
prove
blijven
blijven, bleef, bleven, gebleven. Vader was een bescheiden man en bleef op de achtergrond. Tot de laatste dag is ze in dienst van de familie gebleven.
sākt mācīties
stay
buigen
buigen, boog, gebogen. De slaaf boog diep voor zijn mester. De boom heeft gebogen maar werd niet gebroken.
sākt mācīties
Bend
breken
breken, brak, braken, gebroken. Hij viel en brak zijn rechterpols. Hij kwam uit een gebroken gezin. Bij het ongeval liep hij een schedelbreuk op.
sākt mācīties
break

Lai ievietotu komentāru, jums jāpiesakās.