vārdnīca čehu - holandiešu

český jazyk - Nederlands, Vlaams

noha holandiešu valodā:

1. been been


Als twee honden vechten om een been, loopt de derde er mee heen.
Een krokodil heeft zijn been afgebeten.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Ik was gewond aan mijn been, ik kon niet meer lopen.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.

2. voet voet


Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Met Esperanto kan je op gelijke voet communiceren met mensen uit andere landen.
Ik ging te voet.
De bushalte is te voet op vijf minuten van hier.
Hoeveel tijd is er ongeveer nodig om te voet van hier naar het stadhuis te gaan?
Let op voor uw voet.
Gaat ge te voet of met de bus?
Maag en voet redetwisten voortdurend over wie de sterkste is.
De stad ligt aan de voet van de berg.
Twintig minuten waren er nodig om te voet van het station naar de school te gaan.
Ik ga liever te voet dan de bus te nemen.
Jong te paard, oud te voet.
Ik ben te voet gekomen door China.
Vroeger waren de mensen gewend te voet te reizen.
Hij raakte het water met zijn voet.