1. toetsen
2. overwegen
Uw voorstel is het overwegen waard.
Zijn theorie is het overwegen waard.
3. controleren
Aandacht, zij controleren kaartjes hier.
Ik zou dat willen controleren.
4. onderzoeken
De dokter moet je onderzoeken.
Het doel van dit verslag is alle voor- en nadelen van dat voorstel te onderzoeken.
Tandartsen onderzoeken tanden met röntgenstralen.